In september 2019 overleed Sjef van Esch. De oud-captain van The Dukes 1 mocht maar 52 jaar worden. Zijn oud team genoot Jos Meis schreef een prachtig in memoriam:
Balgevoel.
Laatst sprak ik met iemand over balgevoel. Hij sprak over tennissers en voetballers en wat die allemaal wel met een bal konden. Ik had het natuurlijk over rugby, de sport die ik al van kleins af aan speelde. Hij zag dat niet, al die spelers die een beetje lomp op elkaar duiken en alle kanten op rennen, daar had je toch geen balgevoel voor nodig.
Maar voor iemand die bekend is met de sport en door die klaarblijkelijke chaos heen kan kijken, ziet een ingewikkeld samenspel van allerlei verschillende type spelers, groot en klein, dik en dun, van allerlei verschillende sociale pluimage. Aan alle klaarblijkelijk zinloze acties ligt een onderliggende plan ten grondslag en blijkt deze ogenschijnlijk lompe sport een grote schoonheid te bezitten.
Ik kan dan ook enorm genieten van kleine subtiele bewegingen van spelers die door maar weinigen worden opgemerkt waarbij hele teams op het verkeerde been worden gezet. Zoals bij alle sporten zijn er spelers met aangeboren kwaliteiten, skills die bijna niet aan te leren zijn. Soms vallen die talenten niet eens echt op. Zo is er de atypische Dan Biggar, fly half van Wales die bijna altijd een hoog geschopte bal vangt, hoe groot de tegenstander ook is die hem probeert af te troeven. Bijna nooit hoor je de verslaggever zeggen; Dan Biggar vangt alweer de bal. Maar ik zie en geniet in stilte van de schoonheid van timing en techniek. Nog meer hield ik van Vincent Clerc, een niet al te grote, snelle en heel technische wing van Toulouse en Frankrijk. Met kleine handigheidjes kon hij verdedigend veel gevaar voorkomen, met timing, snelheid en flair scoorde hij veel punten.
Maar naast al dit was er één kwaliteit die enorm bewonderde. Je hoeft geen rugby te spelen om te begrijpen dat een rugbybal onverwacht alle kanten kan op stuiteren. Naar verloop van tijd leert een speler het wel enigszins inschatten maar het blijft altijd een onzekere factor waar de bal heen zal gaan als deze de grond raakt. Maar als er een bal stuiterde tussen al die goede spelers die allemaal ervaring hadden was er meestal één die hem te pakken kreeg; Vincent Clerc.
En Sjef, die had dat ook. Van Vincent Clerc zijn veel beelden bekend, hij was een Frans international. Van Sjef niet. Hij schitterde in een tijd dat nog niemand een smartphone had en iedereen filmpjes maakte, op de club waar ik speelde. Sjef was groot maar niet lomp, kon harder rennen dan je zou verwachten met hoog opgetrokken knieën waar je als verdediger niet heel blij van werd. Een mooie speler en een mooie kerel. Dan kwam hij naast me staan aan de club en vroeg dan glimlachend; hè Josje alles goed?
Ja, ik ging spelen op mijn negende en was toen bijna de jongste op de club, iedereen noemde me Josje. En dat bleef zo, zelfs dertig jaar later, een koosnaam voor mij. Die lach verving diepe gesprekken en lange discussies en zei gewoon dat het goed was, maatjes. Ik was jonger en vele jaren voelde ik dat hij een beetje op me lette. Gewoon zonder woorden. Als er iemand ruzie zocht op het veld stond hij er al voor om het voor me op te knappen. Ik heb ook nog een aandenken aan hem, een litteken op mijn onderlip. Wat moet hij zich klote hebben gevoeld die dag tijdens een sevens toernooi. Ik dook naar de bal en hij schopte er naar. Hij miste de bal maar mij niet. Ik ging knock out en ik kan me alleen maar voorstellen hoe ongelukkig hij toen moet hebben gevoeld. Ik kreeg er niets van mee en het maakte mij niets uit, maar Sjef was heel stil die dag.
Op een mooie zonnige zondag speelden we tegen Haarlem, misschien tegen een ander, maar in de film in mijn hoofd is het Haarlem. Haarlem had een goed team en maakte het ons moeilijk met georganiseerd voorwaartsenspel. Na een try van hen mochten wij weer aftrappen. De aftrap bij rugby wordt meestal hoog geschopt zodat de eigen spelers in de buurt van de geschopte bal kunnen komen. Meestal vangt de tegenstander die en groepeert zich dan om de bal om vandaar weer aan te vallen. Maar niet deze dag, deze dag kwamen kracht, snelheid, lef en ongrijpbaar talent samen. Perfect getimed van achter de kicker uit stormde Sjef naar voren zijn ogen gefixeerd op de bal. Zijn armen en benen als zuigers heen en weer. Niet voorover gebogen om zich tegen een eventuele impact te beschermen maar rechtop sprintend. Op volle snelheid sprong hij op en ving de bal met één hand. Gewoon alsof daar lijm aan zat leek de bal er ingeplakt te zitten. Stel je voor; een man op volle snelheid springend met zijn handen boven zijn hoofd. Helemaal onbeschermd. Als maar één van alle tegenspelers die daar gegroepeerd stonden zijn schouder in de ribben van Sjef had gezet, had men hem waarschijnlijk van het veld moeten dragen. Maar zoals Sjef dat deed, miste hij iedereen en stormde door. Hij scoorde zonder ook maar aangeraakt te zijn. Iedereen stond versteld. Mede- en tegenspelers waren allemaal verbouwereerd of uitzinnig. En hij liep terug, met die lach om zijn lippen, niet juichend want dat deden we niet. Juichen doe je pas als je hebt gewonnen.
Zo staat op de film in mijn hoofd. Soms draai ik hem nog wel eens samen met andere films met Sjef in mijn hoofd en zie ik zijn lach. Ik mis die lach, ik mis Sjef.
Word lid van onze online community en blijf altijd op de hoogte van het laatste nieuws!